Artsen die in 2020/2021 de Kaderopleiding Palliatieve Zorg volgden, kregen onder meer als opdracht een kort verhaal over een palliatieve zorgervaring te schrijven. Pallium deelt hier de ervaring van Pieter Knibbe.
Astrid belt bezorgd naar de praktijk: Arnold is erg benauwd. Of ik meteen wil komen.
Als ik binnenkom in het appartement vliegen de parkieten vrij in het rond, zoals gewoonlijk. Arnold ligt op bed en is inderdaad benauwd. Astrid zit naast hem op bed.
Ik kende Arnold nog niet zo goed, alhoewel hij al zijn hele leven in mijn praktijk is ingeschreven. Ruim twee jaar geleden kwam hij met een zwelling in zijn scrotum. Zaadbalkanker bleek later, uitgezaaid.
Arnold ging naar het ziekenhuis, werd behandeld met chemotherapie en bestraling. Toen de kanker niet weg bleek, kreeg hij een stamceltransplantatie en opnieuw chemotherapie. Vreselijk vond hij dat, langdurig in het ziekenhuis, in isolatie, erg verzwakt. Toen hij dus deze zomer van de specialist hoorde dat het was teruggekomen, het inmiddels door zijn hele lichaam zat en ze niets meer voor hem konden doen, vond hij het prima. “Ik wil dat nooit meer meemaken, dokter.”
Ik had mijzelf na binnenkomst van de specialistenbrief uitgenodigd om thuis hierover te praten. Ik wilde bespreken wat zijn wensen en grenzen waren in zijn leven en wat ik hierin voor hem kon betekenen. “Voorlopig niets, dokter. Het gaat goed, ik voel mij goed. Ik bel u wel als het nodig is.”
‘Ik bel u wel als het nodig is’
Enige poging om toch verder te praten over datgene wat misschien gaat komen, werd afgekapt: “Ik wil er nu niet over praten, dokter. Het gaat goed, ik voel mij goed. Ik bel u wel als het nodig is.” Of ik dan toch wel contact mocht houden per telefoon? Dat was goed. En zo ging het. Ik belde één keer per maand en het ging altijd goed. Hij had plezier in modelbouw, in het lezen van strips en in zijn parkieten. Zijn ouders woonden ook in het dorp en kwamen dagelijks over de vloer.

Het is dus wel weer vier weken geleden dat ik contact heb gehad. Arnold is zichtbaar vermagerd, heeft een verhoogde ademfrequentie en bij lichamelijk onderzoek heb ik meteen de indruk dat hij stervende is. Ik benadruk dat ik mij nu toch veel zorgen maak en vraag aan hem wat hij wil.
“Ik wil wat morfine, dokter. Ik ben al eens eerder benauwd geweest en dat hielp het best. Daarna praten we wel hoe het verder moet.” Ik zie zijn lijden, stem toe en geef hem 10 mg morfine i.m. Hij wordt snel rustiger en valt in slaap.
In de woonkamer praat ik met zijn net binnengekomen ouders. Ik bespreek mijn ongerustheid en dat ik eigenlijk verwacht dat Arnold op korte termijn zal overlijden. Het overvalt hen duidelijk. Ook met hen heeft hij tot nu toe geen gesprek gehad over het naderende einde.
Als ik terugkom in de slaapkamer is Arnold duidelijk verslechterd. Zijn ademhaling is onrustig en oppervlakkig. Ik roep de ouders erbij. Ze gaan naast hem zitten, houden samen met Astrid zijn hand vast en een half uur later is Arnold overleden.
De parkieten vliegen nog rond. Hun nazorg is geregeld. Die zorg konden zijn ouders namelijk niet aan, vond Arnold.
Pieter Knibbe is huisarts in Oostzaan en kaderarts palliatieve zorg.